KOP
de schoonheid van het lelijke
Terwijl kunst vandaag is verworden tot jachtterrein voor investeerders en tentoonstellingsbouwers die hun eigen bezigheid tot opperste kunstwerk uitroepen, zijn er nog kunstenaars die zelf de hele zaak in handen willen houden, van inventie tot expositie, en de draad niet loslaten. Ik gebruik met opzet niet het woord ‘concept’, omdat ik ervan overtuigd ben dat Daniël Op de Beeck veel meer aansluiting zoekt en vindt bij de traditie en de inventio dan bij de avant-garde. Hij behoort tot het soort kunstenaars dat aan de expérience intérieure uitdrukking geeft, wat volgens de inzichten van Georges Bataille de wezenlijke artistieke ingesteldheid moet zijn.
Daniël Op de Beeck is volop werkzaam in de artistieke sector: hij begeleidt leerlingen in hun creatieve vakken en daarnaast is hij ook werkzaam als kunstenaar. Over zijn persoonlijkheid wil ik enkel kwijt dat hij in het gelukkige bezit is van een zekere eigenzinnigheid die ook afstraalt op zijn werk. Hij is in eerste instantie schilder, maar in zijn optiek is dit een veel te eng begrip. Zijn actieradius is veel breder en omvat zowat alle disciplines die in de huidige kunst aan bod komen: tekenkunst, pure schilderkunst, fotografie, collage, mixed media, sculpturale technieken en allerhande grafische procedés. We vergeten maar al te vaak dat er aan de basis van elke goede kunstenaar een arsenaal aan technische vaardigheden ligt dat hij zich eigen moet maken; dan pas kan hij zich een ‘meester in de kunsten’ noemen. Dit is een eeuwenoude traditie die haast ononderbroken doorheen de hele kunstgeschiedenis stand heeft weten te houden. Wat in het werk van Daniël Op de Beeck meteen opvalt, is dat hij de heel diverse en brede technieken zodanig onder de knie heeft dat hij er zijn vrije loop mee kan nemen. Hij speelt en floreert binnen zijn thema’s, of dat nu koppen zijn of landschappen. Het onderwerp doet er eigenlijk niet toe, wat telt is de uitdrukking, de verwerking op het moment zelf van een onderwerp dat hem intrigeert en dat hij, gedreven als hij is, tot op de bodem wil uitspitten. Hij slaagt er in een dynamische balans te ontwikkelen tussen materie, vorm en inhoud.
We leven met de indrukken die we opdoen; die slaan we op in ons geheugen, maar die beelden passen zich aan, worden getransformeerd door de veelheid aan andere beelden die eraan zijn gerelateerd. Een kunstenaar weet daar op een zinvolle manier gebruik van te maken. Hij leeft immers van beelden die hij naar zijn hand zet. Pas wanneer het denkproces achter de rug is, kan hij zich op de artistieke uitwerking ervan gaan concentreren. De weg van imaginatie tot imago, van verbeelding naar uitbeelding lijkt bij hem heel organisch.
Koppen
(zoals u ze nog nooit hebt gezien en ook nooit wilt tegenkomen) tussen humor en horror
In KOP toont de kunstenaar een opeenvolging van schilderijen, tekeningen, collages, assemblages die onderling enorm verschillen. Zowel de uitdrukkingswijze, de technische uitvoering als de geladenheid van de vijftien maal zes objecten lopen sterk uiteen. Bekijk ze maar eens en laat de titels van de reeksen meespelen in deze kijkervaring.
Al deze fantasieën zijn ontsproten aan het brein van één en dezelfde persoon: de kunstenaar Daniël Op de Beeck. Hij is de schepper van deze bizarre wereld vol vreemde en bevreemdende wezens, de ontwerper, de uitvinder van al deze fantastische koppen die samen een vreemd amalgaam vormen. Hij legt zichzelf ook grenzen op: alle beelden hebben hetzelfde formaat (30 x 50 cm) en hetzelfde onderwerp, een kop en hij plaatst zijn figuratief oeuvre binnen een fantastisch-realistisch referentiekader. Zijn fantasie lijkt onuitputtelijk, zijn creatief vermogen veelzijdig en onbeperkt, voortdurend balancerend op de grens tussen droom en werkelijkheid. Hij bouwt zich een klein universum uit dat teruggrijpt naar vroegere culturen maar evenzeer sciencefiction-elementen in zich draagt. Hij weet hoe hij elke kop moet omtoveren van nature morte tot tableau vivant. Verleden en toekomst vinden elkaar in een gemeenschappelijk thema: koppen van vreemde wezens, homunculi, gedeformeerde figuren die wonderwel goed bij elkaar aansluiten omdat ze aan hetzelfde brein zijn ontsproten. Hij gedraagt zich als een archeoloog van de toekomst (zoals Pierre Restany ooit Paul Van Hoeydonck bestempelde) met zin voor transformatie en transmutatie. Met de nauwkeurigheid van een archeoloog gaat hij ook zijn verzamelingen met koppen bewaren en catalogeren. Daardoor wordt de kunstenaar ook de conservator-wetenschapper die zijn eigen creatieve collectie in kaart brengt, archiveert en ze voorziet van bijschriften.
Typerend voor deze cyclus is de complexe meerduidigheid; de beelden stralen tegelijk iets apocalyptisch en iets utopisch uit. Zo verkent Daniël Op de Beeck de grenzen tussen werkelijkheid en verbeelding in artefacten die deel lijken uit te maken van grote beschavingen die nu zijn verdwenen. Daarmee suggereert hij dat alles aan verandering onderhevig is; aan alles komt een eind maar elk einde draagt ook al een nieuw begin in zich. Terwijl vergankelijkheid en eindigheid toch domineren in het eindbeeld want het tijdselement wordt altijd gedragen door dreiging, koppen die een naderende ondergang aankondigen of een beeld schetsen van een gecodeerde toekomstige ‘ideale’ wereld bevolkt door gemuteerde en gedegenereerde afstammelingen van het menselijk ras. De kunstenaar maakt er een aparte wereld van, maar nooit zonder zijn heel bijzondere vorm van humor op de beelden los te laten. Bepaalde ‘rassen’ zijn bijziend, dragen vreemdsoortige brillen, voelen zich ongemakkelijk in hun verpakking. Met verwrongen gelaatsuitdrukkingen zitten anderen dan weer claustrofobisch in een plexi afscherming of bestaan ze uit een wegwerpomhulling.
Het Arcimboldo-effect
Het fantastische en tijdloze van de koppen van Daniël Op de Beeck zit in de verwijzing naar zowel verleden als toekomst. Hij speelt moeiteloos met eeuwen en culturen, bestaande en verzonnen beschavingen. Zoals striptekenaars en filmmakers er op los fantaseren, zo is het ongetwijfeld ook dankzij de kneedbaarheid van zijn verbeelding dat de kunstenaar in KOP zijn fantasie als instrument kon gebruiken voor dit eerder wrang, utopisch wereldbeeld.
De artistieke traditie waarbij de uitbeelding van reeksen eigenzinnige koppen een centraal element is binnen het oeuvre van een kunstenaar, kunnen we laten beginnen bij de complexe portretten die de schilder Giuseppe Arcimboldo eind zestiende eeuw met groenten en bloemen, vissen en pluimgedierte opbouwde. Het was zoeken naar een nieuwe dimensie in de uitbeelding van het portret.
Op de Beeck kent dit duidelijk en citeert dit werk met plezier. Hij is gefascineerd door de vormenrijkdom van het hoofd. De grondvorm is de schedel en daaromheen heeft zich een ontelbaar aantal variëteiten gevormd. Daarnaast heeft het werk duidelijk ook zijn wortels in het surrealisme en de ‘post’-artistieke bewegingen die er vanaf de jaren 1960 op volgden, zoals het fantastisch realisme dat onder meer door de Planète-auteurs Pauwels en Bergier in hun tijdschrift, maar ook in hun populaire Le Matin des Magiciens werd gepromoot; wat ook hier te lande een zekere navolging kende bij kunstenaars als Octave Landuyt, Jef van Tuerenhout en Yves Rhayé. De ‘School van de fantastiek’ heeft uiteindelijk het einde van de vorige eeuw niet gehaald, omdat ze al snel werd ingehaald door alweer nieuwere -ismen zoals het postmodernisme en het neo-neoclassicisme. Met deze ontwikkelingen heeft Daniël Op de Beeck niets van doen en hij heeft er duidelijk ook geen enkele affiniteit mee. Hij wil zijn werk niet laten verstarren tot een -isme. Zijn artistieke verwantschappen liggen vooral in het verleden omdat voor hem het métier een conditio sine qua non is. En de beelden die hij kent van oude culturen verwerkt hij in de koppen van zijn ‘nieuwe’ wereld. Niet de manier waarop hij zijn werken maakt, maar wát hij met zijn koppen laat zien vormt het mysterie. De tekeningen bijvoorbeeld lijken naar de werkelijkheid getekend, maar blijven toch altijd de persoonlijke schepping van Daniël Op de Beeck, figuren ontsproten aan zijn verbeelding. Hij wil zijn (nare) dromen vormgeven en doet dit heel systematisch onderbouwd. Zijn creaties lijken allegorieën, die zowel humanistisch als futuristisch van inspiratie zijn. De duiding van wat hij toont, laat hij volledig aan de toeschouwer over. De titels zijn er slechts om de kijker op weg te helpen. Het zijn lichtvoetige of poëtische frasen die de indruk wekken een objectieve melding weer te geven of een commentaar op bekende beelden die hij citeert of parafraseert. De afkomst en de afstamming van al deze bizarre wezens blijft in duisternis gehuld.
Het seriële denken
De figuratie belet hem niet in zijn werk een aantal actuele aspecten van de beeldende kunst te incorporeren, zoals het doorvoeren van het schilderkunstig proces in uiterste precisie, het kunsthistorisch citaat en het seriële denken. De driemaal vijf reeksen van telkens zes koppen kunnen in een tijdlijn worden geplaatst van de renaissance tot heden. Twee eeuwen na Arcimboldo ontwierp de Zwitser Johann Kaspar Lavater zijn beroemde fysiognomie, waarin hij stelde dat iemands karakter of daden kunnen worden afgeleid van de vorm van het hoofd en van de gelaatsuitdrukking. De excentrieke beeldhouwer Franz Xaver Messerschmidt creëerde rond die tijd reeksen sculpturen met gekke bekken trekkende zelfportretten. Sommige van zijn karakterkoppen en grimassen verwijzen naar bepaalde gemoedstoestanden, andere blijven heel bevreemdend ondefinieerbaar maar daarom niet minder effectvol. Ik denk niet dat het Op de Beeck zijn intentie was een overzicht te bieden van algemeen menselijke eigenschappen, daarvoor is het fantasiegehalte van zijn reeksen te groot. Serialiteit was ook een in het oog springend aspect van de popart. Daar moeten we de iconische reeksen koppen (Marilyn, Marlon, Mao, Jacky...) van Andy Warhol situeren. Maar ook een eigenzinnig grootmeester als Francis Bacon met zijn indrukwekkende reeksen gedeformeerde ‘koppen’ mag zeker niet worden vergeten. In de actuele kunst is er de Tsjechische beeldhouwer Richard Stipl die Messerschmidt lijkt na te volgen, de jonge Belgische kunstenaar Stephan Balleux die in verf bizarre koppen kneedt en Jan Fabre die zich dan weer vereeuwigt in reeksen gehoornde zelfportretten. Maar in de tronies die Daniël Op de Beeck maakt zijn er, voor zover ik kan nagaan, geen autobiografische elementen te retraceren.
Hoe verscheiden de vijftien reeksen koppen in verbeelding en materiële uitwerking ook zijn, binnen elke serie van zes heerst er telkens een grote, strenge uniformiteit. De textuur, de tekening en het materiaal blijven binnen de reeks steeds gelijkvormig; het zijn telkens zes variaties op één en hetzelfde prototype. De koppen moeten gezien worden als afzonderlijke entiteiten en tegelijk als onderdelen van een reeks – ook het geheel is belangrijk – want elke serie van zes hoofden heeft een eigen titel meegekregen. Dit maakt de series ook meteen herkenbaar én onderscheidend. Op bijna onrustwekkende wijze varieert Op de Beeck op dezelfde thematiek. Elk zestal stamt duidelijk uit dezelfde vreemde familie. Treffend is ook dat alle reeksen ongeacht de materialen waaruit ze zijn vervaardigd, exact dezelfde afmetingen hebben. Ondanks de verscheiden eenheid weet hij toch een eigen herkenbare, beeldende taal te ontwikkelen. De reeksen krijgen zelfs iets strengs en definitiefs. De series koppen zijn coherent en wekken ook de indruk af te zijn; deze zes ‘variaties op één thema’ lijken ook de uitgepuurde, misschien ultiem geselecteerde restanten te zijn van grotere gehelen. Uit hoeveel koppen de diverse reeksen ooit hebben bestaan, valt niet te achterhalen en is in se ook niet belangrijk. Met de selectie die de kunstenaar ons aanbiedt moeten wij het als toeschouwer doen.
Het conglomeraat van de verbeelding
Sommige figuren zouden zo uit de beeldverhalen van Moebius kunnen zijn gestapt, andere lijken arcimboldeske parafrasen. Of wil de kunstenaar soms met een knipoog verwijzen naar de plastinaten van de Duitse anatoom-kunstenaar Gunther Von Hagens? Is er wel een eenduidig antwoord op te geven wanneer men gaat peilen naar de bronnen van zijn verbeelding? Wordt de toeschouwer er wijzer van of is het wellicht toch leuker wanneer iedereen er zelf de invulling aan kan geven die strookt met zijn voorstellingsvermogen? Daniël Op de Beeck infiltreert in de achterbuurten, de donkere kanten van het imaginaire waar nachtmerries de bovenhand halen. Van deze beelden gaat er een grote kracht uit; een nerveuze spanning die ook ruimte biedt aan het ironisch karakter en de vaak groteske vormgeving. De wezens waarvan we enkel de kop te zien krijgen, lijken soms mutaties of gedaanteverwisselingen, metamorfosen van bestaande creaturen. Dit ‘nieuwe’ fictieve universum geeft de werken ademruimte en autonomie, tegelijk gaat het een eigen leven leiden van zodra je er in binnendringt. Het vertoont onderhuids ook een scherpe maatschappijkritische tendens. Sommige koppen lijken agressieve en revolterende figuren die het absurde van een wereld zonder uitzicht aan de kaak stellen. De utopische groene planeet heeft ons ras letterlijk tot oververhitte kasplantjes getransformeerd. Waarmee hij ook meteen de kwetsbaarheid van ons ecosysteem aankaart. Je zou er nog om kunnen lachen mocht de toekomstvisie over het voortbestaan van onze planeet niet zo fatalistisch zijn. Of zijn de koppen toch misschien afkomstig van buitenaardse wezens? Stof tot nadenken biedt Op de Beeck alleszins.
Van Pittura tot Arte Povera
De zeggingskracht van KOP komt voort uit de toepassing van de gebruikte materialen en uit de artistieke diversiteit. Schilderijen, tekeningen, litho’s, foto’s, sculpturen, montages, assemblages, in elk van die disciplines laat de kunstenaar op uitzonderlijke wijze techniek en inventiviteit samengaan. Hij beheerst ze ook volkomen en toont ze niet als een staalkaart van zijn technische onderlegdheid maar heel zwierig als de definitieve uitdrukking van zijn uitdijende fantasie. Uit het spel met het materiaal genereert hij telkens nieuwe voorstellingen. Het is telkens ook een zoeken naar ritme, nuances en subtiele toonverschuivingen. Het is duidelijk dat voor Daniël Op de Beeck elke reeks in de enig mogelijke materie is uitgewerkt, horend bij het ‘karakter’ van het personage en de uitbeelding. Hij spreidt ook een waaier aan materialen uit: papier, textiel, hout, kunststof en gebakken klei; van kostbare handgeschepte papieren tot recuperatiemateriaal. Elke materie kan esthetisch zinvol zijn. Die complexe veelheid aan materialen en vormen is bewust gekoppeld aan de uitbeelding van zijn fantasmen. Ze voeren je naar de grondlagen van een bevreemdende en ondanks de rijke verscheidenheid toch coherente wereld.
Alles staat op zijn plaats: de onderdelen passen in elkaar, de materialiteit sluit aan bij de inventie; kortom, het geheel klopt. KOP van Daniël Op de Beeck werkt als een doos van Pandora, eens geopend wordt er een stroom van onheilspellende figuren op je losgelaten.
Op de Beeck prikkelt onze fantasie op een wijze die je niet licht vergeet. KOP kan je niet onschuldig doorbladeren; de beelden gaan aan je geheugen kleven en vreten er zich in vast. Met zijn verbeeldingskracht peilt de kunstenaar naar de verborgen diepten van een dreigend en fantastisch niemandsland met verkalkte vorsten, overwonnen strijders en vleesgeworden nachtmerries als mogelijke bewoners. Daniël Op de Beeck maakt ons met KOP deelachtig in de ‘schoonheid van het lelijke’ zoals Umberto Eco het zo treffend omschreef. Schoonheid roept om schending. Zijn vijftien reeksen van telkens zes verwante koppen voeren ons binnen in een wereld waar de verbeelding aan diggelen wordt geslagen; we worden geconfronteerd met de restanten van een ‘beschaving’ waar we liever geen deel van willen uitmaken. Gelukkig blijft KOP voorlopig enkel maar een naar toekomstvisioen. Maar wél kunstig vormgegeven en niet zonder gevoel voor humor en ironie. Want zó overtuigend weet Daniël Op de Beeck zijn verzinsels te verbeelden. Hij leidt ons binnen in zijn utopische wereld en die lijkt even gevarieerd en divers als de onze. Wil hij ons een spiegel voorhouden? Wat hij ons toont is zo overtuigend, het lijkt gruwelijk écht.
Johan van Cauwenberge
kunstcriticus